24 juni 2013

Ontoerekeningsvatbaar

Als je zwanger bent, mag je meerdere malen per dag antwoorden op de vraag: "Hoe voel je je?". Soms wordt die vraag gesteld uit gewoonte (na de vraag "Hoe ver ben je?", gewoon, omdat het kan) en soms wordt de vraag gesteld uit vriendelijke belangstelling. Bijvoorbeeld omdat de vraagsteller uit eigen ervaring weet hoe vreselijk zwaar het is om zwanger te zijn.

Ja, het is leuk. En mooi. En fijn. Maar hé, weet je hoe ondraaglijk dragen soms is? En dan heb ik het niet eens over misselijk zijn, overgeven, moe zijn en rugpijn. Nee, het aller-, allerergste is de verstrooidheid en de besluiteloosheid van de zwangere geest. 

Om 11.40 uur hadden Baby Eén en ik een afspraak bij het consultatiebureau. Al de hele morgen spetterde het en ik kreeg steeds minder zin om door die regen vijf kilometer af te leggen op de fiets. Maar je moet wat zonder auto. Dus pakte ik vóór elf uur al de benodigdheden in en zette ik de fietskar buiten. 

Terwijl ik de fietskar aan de fiets bevestigde, begon het vreselijk te hozen. Ik was doorweekt voor ik weer binnen was. "Zal ik vragen of ik de auto van mijn schoonmoeder mag lenen?", vroeg ik hardop aan mezelf. Ik twijfelde, liep zeven keer naar de telefoon, keek zestien keer vertwijfeld naar buiten, zei dertien keer tegen Noa: "Wat zullen we doen?" en besloot uiteindelijk te bellen. Helaas, niet thuis. Sacherijnig omdat de keuze die ik eindelijk had gemaakt helemaal geen optie was, ging ik op de bank zitten. "Dan gaan we toch maar met de fiets", vertelde ik dochterlief en hees haar in haar jas. 

Net toen ik haar oppakte om naar de fietskar te lopen, zag ik fietsers met regenjassen en regenponcho's langs komen. Voor ons huis stopten ze en gingen verdrietig onder een boom staan. "Zelfs mensen met poncho's aan stoppen met fietsen, Noa. En ik heb niet eens een poncho," zei ik en ik ging op de keukentafel zitten. Vertwijfeld pakte ik mijn mobiel en belde manlief. Misschien wist hij wat ik moest doen. Maar helaas, hij nam niet op. Waar is de verstandige, weldenkende echtgenoot als je hem nodig hebt? 

"We gaan niet, Noa. Ze kunnen het dak op," besloot ik. Ze keek me niet-begrijpend en een beetje meewarig aan toen ik haar jas weer uit deed. "Het regent te hard," legde ik uit. Ik zette haar op de bank en begon mijn tas uit te pakken. Halverwege stopte ik en keek ik naar buiten. Het hozen was spetteren geworden. En meteen hoorde ik een stem in mijn hoofd: "Misschien moet je toch maar gaan..." 

Ik keek naar Noa, naar mijn tas, naar de klok en weer naar Noa. Ik twijfelde. Gaat het zo niet weer hozen? Ben ik niet sowieso al te laat? Kan ik het maken om niet op te komen dagen? En hop, daar ging ik weer. Ik pakte onze jassen en tassen en rende naar buiten. "We gaan toch maar", zei ik gehaast. "Boe," zei Noa. Ik had geen tijd om na te gaan of dat een protest was of dat ze het tegen de koeien in de wei had. 

Net voor ik haar in de fietskar wilde zetten, ontwaarde ik een grote plas op haar zitplaats. "Een fietskar moet je nooit open laten staan tijdens een hoosbui", vertelde ik Noa. Ze knikte instemmend. "Dan blijven we maar thuis", zei ik gelaten. Noa keek me grijnzend aan. Soms ben ik zo blij dat ze nog niet kan praten.